Drenthe Flevoland Friesland Gelderland Groningen Limburg Noordholland Noordbrabant Overijssel Utrecht Zeeland Zuidholland
 
Freeline skates DE RAGE VAN 2015 !!!! klik hier

 
 
Golf termen


De golfterminologie is een verklarende woordenlijst met veelgebruikte termen uit de golfsport:

    • Adresseren van de bal: stand innemen voor het slaan van de bal.
    • Afslagplaats: plaats vanwaar wordt afgeslagen. De afslagplaats wordt ook wel tee genoemd.
    • Albatros: een hole die in drie slagen onder par gespeeld wordt.
    • Amateur: elke golfer die golft voor het plezier en verder geen geldelijke beloning ontvangt voor de behaalde resultaten in het spel.
    • Approach: een schot naar (en op) de green, of vanaf de fairway een schot naar de dichtbijzijnde green.
    • Baan: het hele terrein waarop mag worden geslagen.
    • Back Nine: De negen holes die terugspelen naar het clubhuis, hole 10 t/m 18 dus. Zie ook First Nine.
    • Back-spin: bepaald effect dat bij een slag aan de bal is meegegeven waardoor de bal de bij het landen op de green de neiging heeft om snel te stoppen dan wel terug in de richting van de speler te rollen.
    • Bal: bal die voldoet aan de regels van de Royal & Ancient.
    • Bal in spel: zodra de speler vanaf de afslag heeft geslagen is de bal 'in spel'.
    • Bestbal: partij waarin één speler speelt tegen de beste bal van twee of drie andere spelers.
    • Birdie: een hole die in één slag onder par gespeeld wordt.
    • Bogey: een hole die in één slag meer dan par gespeeld wordt.
    • Buiten de baan: situatie waarbij de bal buiten de golfbaan terecht komt. Zie ook Out of Bounds.
    • Bunker: een bunker is een hindernis met zand gevuld.
    • Caddie: iemand die tijdens het spel zorgt voor de stokken van een speler of deze meevoert, en de speler ook op andere wijze assisteert volgens de Regels.
    • Caddie Master: de baas van de caddies. Op clubs waar geen caddies meer zijn, is het de naam voor de persoon die de (gast)spelers ontvangt.
    • Chip: een slag (meestal over kortere afstand) waarbij de rol veel verder is dan de vlucht.
    • Chipping green: Plaats bij een golfclub waar mensen, in de meeste gevallen over een obstakel, hun chips kunnen oefenen op een echte green. Daarom bevindt deze green zich maar op 25 meter afstand meestal.
    • Clubs: het instrumentarium waarmee de golfer de bal over de baan voortbeweegt.
    • Commissie: belast met leiding van de wedstrijd of bestuur van de baan.
    • Course Rating: cijfermatige aanduiding voor de moeilijheidsgraad van de baan.
    • Cut Shot:
    • Divot: plag die de speler achter de bal uit de grond slaat.
    • Dormie: stand tijdens matchplay-wedstrijd waarin de achterstaande speler verder alle holes moet winnen om nog gelijk te eindigen.
    • Double Bogey: een score van twee boven par op een hole.
    • Double Eagle: een score van drie onder par op een hole. Ook wel bekend als Albatross.
    • Draw: als de bal bewust met effect naar van rechts naar links wordt gespeeld (uitgaande van een rechtshandige speler). Bijvoorbeeld om een boom heen. De tegenhanger van een draw is een fade.
    • Driebal: matchplay-wedstrijd waarin drie spelers tegen elkaar spelen.
    • Drive: In de golfsport is een drive een slag vanaf de tee, de eerste slag op een hole. Deze eerste slag wordt vaak geslagen met een driver.
    • Driver (golfsport): Drivers zijn de grootste clubs die men in een golftas tegenkomt, met een loft van ongeveer 9 graden om de bal het verste te slaan.
    • Droppen: het opnieuw in het spel brengen van de bal door die vanaf schouderhoogte te laten vallen. Mag gebeuren, met het nemen van een strafslag, na het vissen uit het water of wegens slechte ligging. Men kan ook droppen zonder strafslag in een aantal toegestane omstandigheden.
    • Eagle: een hole die in twee slagen onder par gespeeld wordt.
    • Eer: recht om als eerste af te slaan.
    • Etiquette: (niet afdwingbare) regels betekking hebbende op het gedrag van een speler in de baan. Overtreding van deze regels levert geen strafslagen op.
    • European Tour: de Europese toernooien-cyclus voor professionele golfers.
    • Fairway: vrij kort gemaaide grasbaan die als 'weg' fungeert van de afslagplaats naar de green.
    • Fade: als de bal bewust met effect naar rechts wordt gespeeld.
    • Flop shot: Schot waarbij de bal zo hoog mogelijk over een obstakel wordt gespeeld. Professionals creëren hierbij vaak back-spin
    • Fore: verplichte uitroep ter waarschuwing als de bal fout wordt gespeeld en de richting van andere speler (of toeschouwer) uitgaat.
    • Forecaddie: door commissie aangewezen hulp die voor de spelers uit aangeeft waar de bal terecht is gekomen.
    • Foursome: partij waarin twee spelers spelen tegen twee andere spelers, elke kant met één bal.
    • Front Nine: de holes die van het clubhuis afspelen, holes 1 t/m 9.
    • Gapwedge: club met een grote lof (tussen Sand Wedge en lobwedge) waarmee de bal over korte afstand hoog door de lucht kan worden gespeeld.
    • Gimme: een term die in matchplay gebruikt wordt voor een bal die zo dicht bij de hole ligt dat deze niet meer hoeft te worden uitgeholed. Of een bal ook daadwerkelijk een gimme is, wordt bepaald door de tegenstander.
    • Green of putting green: kortgemaaid stuk gras waar de hole zich bevindt.
    • Greenfee: de bijdrage die een golfspeler aan de uitbaters van een golfparcours betaalt om een aantal holes te spelen.
    • Greenkeeper: de term die gebruikt wordt voor een persoon die de golfbaan onderhoudt.
    • Grond in bewerking: plaats die is aangegeven als in reparatie zijde. Grond in bewerking (ook wel GUR genoemd)wordt gemarkeerd door middel van blauwe paaltjes.
    • Halved: term die in matchplay gebruikt wordt wanneer de spelers eenzelfde score op een hole hebben gehaald.
    • Handicart: een dwergauto vor golf;
    • Handicap: de cijfermatige aanduiding van het speelniveau van een golfspeler.
    • Hindernis: bunkers of waterpartijen op een baan.
    • Hole: gat op de green waarin de bal moet worden uitgeholed. Hole is ook de naam van het stuk golfbaan van tee tot hole. Een standaard golfbaan bestaat zodoende uit 18 holes. Men onderscheidt par 3, par 4 en par 5 holes, naar gelang hun afstand van tee tot hole.
    • Hole-in-one: de bal vanaf de afslag in één slag in de hole slaan. Voor veel leken het toppunt van kunde, maar eigenlijk puur geluk.
    • Hole uitgespeeld: zodra de speler de bal in de hole heeft geslagen.
    • Hook: als de bal na de afslag onbedoeld naar links afwijkt.
    • Houten: stokken voor lange slagen. De kop ervan was vroeger gemaakt van hout, vandaar de naam Houten.
    • IJzers: stokken waarvan de clubbladen van metaal zijn.
    • Impact:
    • In regulation: de term die gebruikt wordt wanneer een de speler de bal in één slag op de green heeft geslagen op een par 3 hole, in twee slagen op een par 4 hole en in 3 slagen op een par 5 hole.
    • Invitational: een toernooi zonder open inschrijving maar waar de spelers enkel op uitnodiging mogen meedoen.
    • Kanten: spelers die als team spelen en dus elkaars partner zijn.
    • Lateraal water: waterhindernis die met de speelrichting van de hole meeloopt en wordt gemarkeerd met rode paaltjes.
    • Lie: de hoek die het clubblad maakt t.o.v. de hiel. Men onderscheidt flat, upright en normal lie.
    • Links: meestal een golfbaan gelegen aan zee, waarbij de wind een dominante factor is.
    • Lobwedge: club met de hoogste loft, om de bal kort en hoog te spelen.
    • Loft: aantal graden dat het clubblad gedraaid is van het midden van de shaft.
    • Marker: houdt de score van de speler bij. Meestal de medespeler (bij ]]strokeplay]]) of de tegenstander (bij matchplay).
    • Matchplay: spelvorm waarbij twee spelers (of twee duo's) tegen elkaar, hole per hole spelen; wie het minste slagen op een hole nodig heeft, wint die hole. Wie één hole meer gewonnen heeft dan de tegenstander is "one up", enz. (de tegenstander is dan "one down" enz.); bij gelijke stand zegt men dat het "all square" is. Bij matchplay hoeven niet noodzakelijk alle holes gespeeld te worden: als men meer holes voorsprong telt dan er overblijvende holes zijn, staat de winnaar vast en wordt de wedstrijd afgesloten. Wanneer men met twee tegen twee speelt, kan dit nog op twee manieren: ofwel heeft elke speler zijn eigen bal (fourball), waarbij enkel de beste score van beide op een hole meetelt, ofwel is er één bal voor beide spelers die er om beurten mee spelen (foursomes).
    • Merker: klein plat schijfje wat de plaats aangeeft waar de bal weer moet worden teruggelegd na oppakken.
    • Metal woods: stokken voor lange slagen. Zelfde als Houten, maar de kop is uitgevoerd in metaal.
    • Mulligan: eerste slag van de eerste tee, die niet meetelt voor de score (niet officieel).
    • Neus:
    • O.B.: Afkorting voor Out of Bounds. Zie ook Buiten de baan.
    • Obstakels: kunstmatige constructies in de baan om het spel te bemoeilijken.
    • Oefenswing: proefswing die spelers maken voordat zij hun stand innemen om de bal te gaan slaan.
    • Opteeën: bal op de afslagplaats op een opzetter zetten zodat hij bij de slag vrij is van de grond.
    • Opzetter: houten of kunststof pinnetje dat op de afslagplaats in de grond wordt gestoken om de bal op te zetten.
    • Outside agency: elk voorwerp of levend wezen dat geen onderdeel uitmaakt van de baan.
    • Out of Bounds: aanduiding voor een stuk grond dat geen onderdeel van de baan uitmaakt. de grenzen van dit gebied worden gemarkeerd met witte paaltjes. Indien een speler een bal Out of Bounds slaat dient hij een nieuwe bal te slaan van dezelfde plek en krijgt hij twee strafslagen.
    • Par: getal dat aangeeft in hoeveel slagen een zeer goede speler een hole speelt.
    • Partner: medespeler in teamverband.
    • Partijen: teams die gezamenlijk een wedstrijd spelen tegen andere teams.
    • PGA: Professional Golfers' Assocciation. De Amerikaanse bond voor professionele golfers.
    • Pin: vlaggestok.
    • Pitch: een slag (meestal over kortere afstand) waarbij ongeveer eenderde van de afstand wordt afgelegd door de rol en tweederde door de vlucht.
    • Pitchmark: putje dat een bal achterlaat op de green bij het neerkomen na een slag vanop de baan.
    • Pitchfork: stukje gereedschap waarmee een Pitchmark kan worden gerepareerd.
    • Pro: synoniem voor golfleraar. Tevens een aanduiding voor personen die hun geld verdienen met de actieve golfsport.
    • Provisionele bal: Bal die uit voorzorg geslagen wordt indien het onduidelijk is of de origineel geslagen bal nog vindbaar is.
    • Punch shot: Een laag schot om onder obstakels door te vliegen. Vaak wordt dit schot gebruikt als de bal in het bos ligt en de bomen blokkeren een normaal schot.
    • Putt: de slag vanaf (meestal) de green naar de hole.
    • Putter: club die gebruikt wordt bij het putten van de bal.
    • Qualifying:
    • Rough: dat gedeelte van een hole dat grenst aan de fairway en vaak gekenmerkt wordt door hoog gras.
    • Sand Wedge: club met een grote loft en speciale bouw, om de bal uit een bunker te slaan.
    • Shank: Het overgangsgebied tussen slagvlak en hosel. Als je de bal daar raakt gaat de bal extreem naar rechts en blijft heel laag blijft. Ook wel 'socketing' en 'hoseling'. Nachtmerrie van elke golfer.
    • Stableford: ook wel Stableford-telling genoemd. Spelvorm waarbij het resultaat van een hole alsmede de gehele ronde afhankelijk wordt gesteld van de handicap van de speler.
    • Starttijd: tijdstip dat een speler aan zijn ronde kan beginnen.
    • Slice: als de bal onbedoeld naar rechts afwijkt.
    • Snap Hook: aanduiding voor een extreme hook.
    • Stroke index: de moeilijkheidsgraad van een hole, genummerd van laag (moeilijk) naar hoog (makkelijk).
    • Tap-in: het van dichtbij intikken van de bal in de hole.
    • Tee (deel van de baan): startplaats van een hole.
    • Tee (piece of equipment): houten of plastic pinnetje waarop een bal geplaatst kan worden als hulpmiddel voor het aflaan van een bal vanaf de afslagplaats van de hole.
    • Thin shot: slag waarbij de speler de bal met zijn club boven de middenlijn raakt hetgeen meestal resulteert in een lage balvlucht.
    • Tijdelijk water: aanduiding voor water in de baan niet zijnde een expres aangelegde waterhindernis. Tijdelijk water is meestal het gevolg van overvloedige regenval. De speler wiens bal in tijdelijk water ligt mag de bal opnemen en droppen op het punt
    • Topped: slag waarbij de speler de bal op de bovenkant raakt.
    • The yips: term die gebruikt wordt wanneer de speler - als gevolg van de angst om te missen - moeite heeft om de bal in de hole te putten. De yips worden gekenmerkd door een trillend gevoel in de handen wanneer de bal geput moet worden.
    • Uitputten: de bal in de hole putten.
    • Voorgreen: gedeelte van de baan gelegen tussen fairway en green.
    • X-out: ballen met een fabricage fout waardoor ze niet aan de bedoelde kwaliteitseisen voldoen.


 
 

Advertentie

catch and release, matt simons - lyrics

 

 

    nieuwsbrieven volgen ? \